Voor wie een lichte depressie voelt – want ziek van Brexit, ziek van Nederlandse politici die niet weten wat ze aanmoeten met de grote hoeveelheden stikstof die we in Nederland produceren of ziek van Donald Trump die doet alsof zijn neus bloed als het gaat om politieke intimidatie en misleiding – ik heb een medicijn gevonden in de film van Todd Phillips’ Joker. Deze film herstelt mijn fascinatie voor de straffeloze held.

Afbeelding: Joaquin Phoenix als Joker (Phillips, 2019).

Joker is de Amerikaanse film op zijn best door een perfecte mix van regie, acteurs, camerawerk, muziek en productie. Joker is een karakterstudie: heldhaftig en tegelijkertijd gruwelijk. Juist daarom maakt het op mij veel indruk, want dit dualisme in de film stemt tot nadenken over de vraag: wat is fatsoenlijk?

We zien een Arthur Fleck, mager als een wolf, werken als clown in Gotham City begin jaren 80, de stad waar de mythologie van Batman nog geboren moet worden en als twee druppels water lijkt op de stad New York. Het gaat niet goed in Gotham City door criminaliteit, werkloosheid en gebrek aan geld voor sociale voorzieningen. Het volk van Gotham City voelt zich in de steek gelaten door de overheid en staat op het punt in opstand te komen tegen de politieke ambities van Thomas Wayne: de vader van Bruce Wayne alias Batman.

Fleck woont bij zijn moeder Penny en zorgt voor haar. Hij heeft last van ongecontroleerde lachenbuien, krijgt medicijnen en is onder behandeling van een psychiater. Zijn moeder Penny schrijft brieven naar haar vroegere werkgever Thomas Wayne. Ze vraagt hem om financiële hulp en verzoening, maar Thomas Wayne reageert niet. Fleck droomt ervan op een dag stand-up comedy te doen, naar het voorbeeld van Murray Franklin gespeeld door Robert De Niro. Murray is voor Arthur een surrogaat vader en idool.

Fleck wordt het slachtoffer van geweld tijdens zijn werk, dit leidt tot een kettingreactie van gebeurtenissen. Arthur verliest zijn baan en door de bezuinigingen krijgt hij geen medicijnen en psychiatrische hulp meer. Onderweg naar huis in de metro wordt hij door drie dronken werknemers van de firma Wayne bespot en lastig gevallen vanwege zijn ongecontroleerde lachenbuien. Dit escaleert tot een schietincident. De media pikken dit op: clown vermoordt drie rijke jonge mannen.

Voor het volk van Gotham City is dit de vonk, het sentiment voor de rijke slachtoffers wordt het onderwerp van een opstand met kandidaat burgemeester Thomas Wayne als belangrijkste doelwit. Tijdens een protest zien we een spandoek ‘We are all clowns’. Thomas Wayne had mensen zonder geluk of succes in hun leven clowns genoemd: Thomas Wayne geeft niet om clowns. Fleck moet erom lachen en begrijpt dat zijn actie in de metro de aanjager is van deze opstand.

Afbeelding: protest naar aanleiding van Thomas Wayne’s uitspraken (Phillips, 2019).

Arthur vindt de moed om een stand-up te proberen en dit mislukt. De opname wordt opgepikt door Murray Franklin, die er grappen over maakt in zijn show en hem spottend Joker noemt. Dit heeft succes bij zijn publiek. Door dit succes wordt Fleck uitgenodigd om op te treden in de show van Murray. Fleck besluit als Joker, de spottende bijnaam die Murray hem gaf, het podium op te komen.

De film Joker gaat over het zoeken naar liefde en vriendschap, maar ook over onrecht en wraak. Wraak tegenover de mensen die hem liefdeloos behandelen. Wie de Joker is als symbool, waar hij vandaan komt en wat hij representeert, leren we gedurende de film ontdekken; maar Joker is fluïde, de antwoorden worden ons niet knip en klaar gegeven. Dit fluïde principe dwingt je tot nadenken over de betekenis van de film en de rechtvaardiging van Arthurs wraak. De film ontwikkelt een dualisme: transformeert Arthur Fleck tot een held of een anti-held?

Gaan we op zoek naar het antwoord op deze vraag dan komen we uit bij Flecks obsessie met de media naar het voorbeeld van zijn moeder, die de hele dag TV kijkt en zich inbeeldt familie te zijn van Thomas Wayne. Fleck ziet zichzelf uitgenodigd worden als gast in de Murray Franklin show met een vaderlijke omhelsing van Murray. Franklin en Wayne treden naar voren als mensen om naar op te kijken.

Arthur confronteert Thomas Wayne met de mogelijkheid dat hij zijn zoon is, maar die wil niets van hem weten, uit oogpunt van reputatieschade. Wayne noemt zijn moeder gek. Fleck moet lachen en krijgt van Wayne een ordinaire vuist in het gezicht.

Het verhaal van zijn moeder Penny en de affaire met Thomas Wayne blijkt onbetrouwbaar: Fleck is mishandeld als kind onder haar toeziend oog. Het ongelukkige leven van Fleck is mede een gevolg van kindermishandeling. Zijn moeder zorgde slecht voor Fleck toen hij kind was, terwijl Fleck nu voor haar zorgt. Fleck zegt tegen zijn moeder nadat hij kennis heeft genomen van haar bedrog: “You know what really makes me laugh? I used to think that my life was a tragedy, but now I realise it is a fucking comedy.” Hij ziet de keerzijde van zijn eigen realiteit.

De obsessie met de media vindt zijn hoogtepunt na een uitnodiging voor de vrolijke show van Murray Franklin: “How am I awful? zegt Murray. Joker antwoordt: “You just wanted to make fun of me, you are just like the rest of them.” Wat de één grappig vindt, is voor de ander tragisch. “I have got nothing left to lose,” zegt Joker tegen Murray Franklin. Alles van betekenis is Fleck afgenomen. “How about another joke Murray? vraagt Fleck.

De film verbeeldt met dit dualisme tussen tragiek en komedie de ontregeling van sociale conventies. De oorzaak van die ontregeling is psychologisch, sociaal-maatschappelijk complex en gelaagd.

Deze ontregeling van sociale conventies zien we ook in het klassieke boek De Donkere Kamer van Damokles van schrijver Willem Frederik Hermans (1921 – 1995). Deze oorlogsroman uit 1958 gaat over de timide sigarenboer Henri Osewoudt (met dt) die in opdracht van zijn dubbelganger Dorbeck (met ck, als in Fleck) verzetsdaden pleegt, om na de bevrijding tot de ontdekking te komen dat hij verdacht wordt van collaboratie.

Het verhaal begint in het klaslokaal:
“Vanmiddag heeft de meester een verhaal verteld,” zei Osewoudt. “Het ging over een schipbreukeling op een vlot. Hij had geen drinken, hij haatte de oceaan om het water zout was. Maar toen sloeg de bliksem in het vlot en hij schepte het water dat hij haatte met zijn handen uit de oceaan, om de brand te blussen.”
“En bluste hij de brand?”
“Als hij de brand geblust heeft, is hij evengoed doodgegaan, van dorst. Wij hebben ons gek gelachen.” (Hermans, 2004, 7)

Het lot van de schipbreukeling is tragisch en komisch, want ondanks zijn inspanningen is de schipbreukeling redeloos verloren. Een situatie die Osewoudt zelf ook leert kennen. De officier Dorbeck die als twee druppels water op Osewoudt lijkt zegt: “Ze kunnen zoeken zoveel als ze willen, als ik niet gevonden wil worden, word ik niet gevonden.” (Hermans, 2004, 26) Als na de oorlog Osewoudt verdacht wordt van collaboratie, ontkent Osewoudt schuldig te zijn en beweert in opdracht van Dorbeck te hebben gehandeld. Maar het bewijs dat Dorbeck bestaan heeft, wordt door Osewoudt niet gevonden.

De roman ontwikkelt een dualisme vergelijkbaar met de film Joker: transformeert Osewoudt tot een held of een anti-held? “Ik ben geen held, maar een slachtoffer,” zegt Osewoudt tegen de dokter. (Hermans, 2004, 158) “Wat is een held? Iemand die straffeloos onvoorzichtig is geweest,” zegt Labare tegen Osewoudt. (Hermans, 2004, 84)

Hermans verbindt de geschiedenis van de verzetsheld met de mythologie van Damocles: boven het hoofd van de held hangt een vlijmscherp zwaard aan een flinterdunne paardenhaar. De donkere kamer is de ruimte waar foto’s worden ontwikkeld en afgedrukt: het is in deze donkere ruimte dat Osewoudt hoopt het bewijs voor het bestaan van Dorbeck te vinden, maar zelfs het licht laat hem in de steek. (Hermans, 2004, 331) Osewoudt is redeloos verloren als de schipbreukeling in het begin van het verhaal: de held is vervloekt in de donkere kamer.

De roman sluit af met een logische stelling van de filosoof Ludwig Wittgenstein (1889 – 1951) alsof de suggestie is van Hermans dat de logica van de taal ons een antwoord dicteert op de vraag: held of anti-held? “Dan moet hij er ook zijn als ik hem niet vind, en ook als hij helemaal niet bestaat.” (Hermans, 2004, 335) De stelling heeft iets Bijbels, Matteüs (7:7-8): “Zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden. Want een ieder, die bidt ontvangt, en wie zoekt, vindt, en wie klopt, hem zal opgedaan worden.” Bidden is ontvangen, kloppen is openen, zoeken is vinden.

In de voorbeelden van Osewoudt en Fleck is heldendom en zoeken naar identiteit verbonden met gruwelijke gebeurtenissen. Deze gebeurtenissen geven bij de beschouwer aanleiding tot het nadenken over een moreel dilemma: vinden we de keuzes van Fleck en Osewoudt gerechtvaardigd? In de wereldliteratuur zien we dit vaker, maar in de traditie van de stripboekverfilmingen met superhelden vormt Joker een uitzondering.

De mythologie van de Amerikaanse heldendom en het zoeken naar geluk is als een grondrecht verankerd in de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring: “We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal (…) with unalienable Rights, that among these are (…) the pursuit of Happiness.” (Jefferson et al.) Fleck saboteert dit ideaal, want hij is een slachtoffer.

De chaos als antwoord op Osewoudts en Flecks verlangen naar geluk roept aldus de vraag op: zijn onze sociale conventies juist? De blik van Osewoudt valt gedurende zijn transformatie meerdere malen op het bord INHALEN VERBODEN. (Hermans, 2004, 5) In hoofdletters, want daarmee wordt nadruk gelegd op de autoriteit van het verbod. De straat is zo nauw dat twee trams elkaar niet kunnen passeren. Het verbod is overbodig. Tegen het einde van de oorlog ziet hij opnieuw het bord: INHALEN VERBODEN. (Hermans, 2004, 236) Maar er rijden geen trams meer. De oorlog heeft de autoriteit van het verbod ondermijnt: de sociale conventies zijn veranderd. Hetzelfde overkomt Osewoudt als Nederland wordt bevrijd. Osewoudt dacht een held te zijn, maar volgens justitie is Osewoudt een verrader. (Hermans, 2004, 307) De conventies op dat moment en de daarmee samenhangende media spelen een beslissende rol wat betreft zijn lot.

Tijdens een tv-interview veroordeelt Thomas Wayne mensen zonder geluk of succes in hun leven tot clowns. Geld en succes hebben, betekent voor Thomas Wayne dat je onbeschoft kunt zijn en de armoede van anderen mag negeren. Fleck zegt tegen Wayne: “How about a little bit of fucking decency?” What is it with you people?” Thomas Wayne geeft niet om clowns. Fleck ontregelt deze conventie, ondermijnt daarmee de autoriteit van Thomas Wayne en het ideaal van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring: is het streven naar geluk eigenlijk wel een fatsoenlijk doel voor het organiseren van ons leven en de maatschappij?

Als Thomas Wayne in de media sentiment toont voor drie jonge rijke mannen die werken voor Wall Street en vermoord worden door een clown, dan en slechts dan, wanneer Thomas Wayne het zegt, heeft de gebeurtenis betekenis. Over het lot van Arthur Fleck bekommert Thomas Wayne zich niet. Arthur Fleck ziet het op tv en snapt: als clown kan ik ontregelen. Alleen op die manier ben ik een gelijke voor Thomas Wayne en word ik gezien. “For my whole life, I didn’t know if I even really existed. But I do, and people are starting to notice.” De clown wordt een symbool en krijgt betekenis door de aandacht van de media.

Afbeelding: Arthur Fleck danst voordat hij het podium betreedt van Murray Franklin Show (Phillips, 2019).

Maar zowel bij Fleck als Osewoudt kunnen we de gruwelijke gebeurtenissen ook verklaren als de manifestatie van een mentale ziekte. Fleck lacht in ongemakkelijke situaties en is gedwongen te stoppen met het slikken van zijn medicijnen; Osewoudt heeft een zieke moeder die zijn vader heeft gedood, hij is klein, hij heeft geen baard en voelt zich mislukt. Beiden worden in het nauw gedreven door buitengewone omstandigheden; ze voelen zich minderwaardig door de omstandigheden en twijfelen aan de zin van het bestaan. Bovendien zijn Fleck en Osewoudt onbetrouwbare vertellers: we weten als kijker niet met zekerheid wat wel of niet waar is, als we hun dagelijkse leven proberen te volgen. We moeten de gebeurtenissen met een korreltje zout nemen.

Arthur Fleck stelt zich net als Henri Osewoudt van alles voor. Het geweld wordt overdreven, wat ze doen heeft geen reële consequentie, daarin schuilt de straffeloosheid en romantiek van deze helden. Dit is het laboratorium van de cinema en de literatuur. We zijn getuigen van denkbeeldig gebeurtenissen met een spiegeleffect voor onze realiteit en dit spiegeleffect is de artistieke kracht van zowel Todd Phillips’ Joker en Hermans’ De donkere kamer van Damocles. We worden geconfronteerd met een moderne interpretatie van een complex en tijdloos moreel dilemma: wat is fatsoenlijk?

BRONNEN:

Hermans, W.F. (2004). De donkere kamer van Damocles. Amsterdam: Uitgeverij G.A. van Oorschot.
(Origineel werk gepubliceerd in 1958)

Jefferson et al., T. (1776). The Declaration of Independence.
Geraadpleegd op 17 februari 2020, van https://www.ushistory.org/declaration/document/

Phillips, T. (Regisseur). (2019). Joker [Film]. New York: Warner Bros. Pictures.