Wat krijg je als je een architect tegenover een schrijver zet? Waagstukken (2019) is het prozadebuut van Charlotte Van den Broeck (1991) en gaat over dertien tragische architecten. Ik ben een architect die het boek heeft gelezen met als centrale vraag: waarom kiest een jonge schrijfster voor de dood van architecten als onderwerp van haar prozadebuut?
Ik kwam op het spoor van het boek door een terzijde opmerking van een studente tijdens een gesprek, waar ik voor dat moment nog geen onderdeel van was: “Er is een boek dat gaat over architecten die zelfmoord hebben gepleegd.” Voor een Bouwkunde studente vond ik dit een voorbarig perspectief ten aanzien van haar studiekeuze. “Wie heeft dat boek geschreven?” vroeg ik. Na een klein onderzoek wist ze mij de naam van de schrijfster en de titel van het boek te noemen. Ze had het boek zelf nog niet gelezen. Het gerucht ging dat de jonge schrijfster met enig succes dit boekwerk heeft gepubliceerd. In mijn gedachten bleef de vraag hangen: “Waarom een jonge schrijfster geïnteresseerd is in de zelfmoord van architecten?”
Ik besloot het boek te kopen en las aan de binnenzijde van de kaft een opmerking van Matthijs van Nieuwkerk: “Ik kon er niet mee ophouden… Zo bijzonder knap en origineel.” Ik begreep niet goed waarom deze triviale opmerking over Waagstukken door Matthijs van Nieuwkerk, zo nodig aan de binnenzijde van de omslag moest worden geplaatst. De uitgever Arbeiderspers dacht hier duidelijk anders over.
Op de kaft zien we een reproductie van een schilderij getiteld The Sea gemaakt door schilder Laurence Stephen Lowry (1887-1976). In haar boek beschrijft Van den Broeck het schilderij als een somber beeld. Het is vooral de dieptewerking die op de auteur indruk maakt, alsof het water en de lucht haar opslokken. De thematiek van water en de mogelijkheid in het water te verdrinken, komt als motief in haar boek meerdere malen terug. Zo had het beeld van het water in de vorm van een landschap voor Lowry een zuiverende werking, als tegenstelling met de donkere arbeiderstaferelen die hij ervoor schilderde: seascape tegenover townscape, de natuur tegenover de stad, de leegte tegenover de drukte. Expliciet werkt de auteur dit gegeven niet uit. Het gaat Van den Broeck om de paradox die Lowry met het beeld lijkt te suggereren: dromen en verdrinken.
De titel Waagstukken (2019) verwijst naar gebouwen die zich als grote gebaren in de openbare ruimte manifesteren. Het is deze ambitie van de architect die de auteur lijkt te bewonderen; op grote schaal en voor langere periode de vergankelijkheid uitdagen. En in zekere zin is daarmee een impliciete verband met een ambitie van de literatuur gelegd: wie schrijft die blijft.
Maar stelt Van den Broeck: de architectuur heeft een duidelijk impact op de wereld en waagt zich aan de eeuwigheid. Er staat meer op het spel. De lezer leert al snel dat deze stelling van de auteur een leugen is: het is de zelfmoord die de auteur interesseert. De zelfmoord van een architect breekt met de ambitie van het tot stand brengen. “Is die keuze te verklaren?” vraagt Van den Broeck zich af. Want hoe valt de keuze van definitieve sloop te rijmen met de ambitie iets op te willen bouwen en een toekomst voor te stellen: je kiest om te zwemmen, maar besluit te verdrinken. Deze paradox fascineert de auteur om persoonlijke redenen.
De zelfmoord heeft voor Van den Broeck een literaire waarde omdat de zelfmoord volgens haar dramatiek impliceert: de droom die tot stand lijkt te komen om vervolgens catastrofaal te verpulveren. Deze impliciete dramatiek is voor Van den Broeck de aantrekkingskracht van de mislukte architect. Ze herkent in hem (of haar) een bondgenoot. Heel af en toe beseft ze zich dat dit potsierlijk is, dat wil zeggen: absurd. Een mythologisch thema dat Albert Camus heel fijnzinnig heeft uitgewerkt in zijn klassieker De mythe van Sisyphus (1986). Van den Broeck stipt dit helaas maar kort aan.
In Waagstukken (2019) is er sprake van een complicerende factor: de ambitieus van de auteur zijn eveneens een onderwerp van onderzoek. De mislukte architecten werken als spiegel voor de eigen ambitie als schrijver. Er is dus sprake van een persoonlijke reflectie als startpunt van een prozadebuut. In die zin is Waagstukken (2019) een ego-document of beter gesteld: komen er in het boek veel biografische elementen naar voren die een schijnbaar verband hebben met de zoektocht naar een verklaring voor het lot van deze architecten. Dit wordt onder andere uitgewerkt aan de hand van een verwijzing naar de mythologie van Pygmalion en de filosofie van Hegel.
Pygmalion is de beeldhouwer die op een dag uit ivoor de beeltenis van een vrouw met volmaakte schoonheid schept, want vlees is gebrekkig. De tragiek is dat de beeldhouwer (lees: architect) zich in werkelijkheid schaamt voor zijn verlangen. Maar deze les heeft nauwelijks effect op Van den Broeck, de roes van de gelukte leugen ziet zij als een triomf. Hegel belooft met zijn filosofie een oplossing voor these en anti-these: dromen of verdrinken lossen op tot een synthese. In de literatuur verantwoordt de schrijver de slechte keuzes van personages op meesterlijke wijze, stelt Van den Broeck, het lijkt er daarom op dat het falen in onbruik zal raken. Maar Hegel had ongelijk, heeft Karl Popper met zijn tekst “Wat is dialectiek?” (1988) ons geleerd. In het echte leven is het kinderachtig om te geloven dat het falen in onbruik zal raken. Maar Van den Broeck wil daar eigenlijk niets van weten.
Ik kom terug op de aanleiding om Waagstukken (2019) te lezen: waarom kiest een jonge schrijfster voor de dood van architecten als onderwerp van haar prozadebuut? Van den Broeck vindt troost in het drama van de mislukte architect, een samenloop van omstandigheden die door een zelfmoord wordt gemarkeerd. Impliciet geeft ze hiermee een definitie van eigen literaire ambitie: de ervaring van wanhoop tot dramatische constructie maken, en met constructie bedoel ik: tot een hoogtepunt laten komen en ontladen. Echter met Waagstukken (2019) blijkt dat niet elk leven van een mislukte architect geschikt is voor deze dramatische constructie. De ironie is dat ze hiermee artistiek uitdrukking geeft aan haar fascinatie voor de paradox van dromen en verdrinken.
BRONNEN:
Camus, A. (1986). The Myth of Sisyphus (J. O’Brien, vert.). New York: Penguin Books. (Origineel werk gepubliceerd in 1942)
Popper, K. (1988). De groei van kennis (Z. Swijtink, vert.). Meppel: Boom. (Origineel werk gepubliceerd in 1963)
Van den Broeck, C. (2019). Waagstukken. Amsterdam: Arbeiderspers.